Neus, niet-neus

Vroeger en elders staan hier uitgestald op krakend parket
bewaakt door een geeuwende suppoost die zich schurkt in een
hoek.

De tijdgeest zwermt in alle talen langs wat eeuwen in bronzen staat beklonken werd. Visnu , vier armen en een snorretje,

de karmozijnen kralen op het toefje van de muts van de keizer
de Yogini met haar lachende navel, de versteende neusvleugels.

Hier treft zij Boeddha, in al zijn gedaanten gelijk, geloken ogen, gevouwen handen, gekruiste benen, een glimlach zo geolied

dat zij verlangt naar humeurigheid en toorn die niet meer te verwekken valt in dit versteend gelaat. Zij koestert zich

in het ontbreken van zijn neus, een kwetsbaar orgaan dat
niet omstotelijk de tijd kon weerstaan, dat zijn gelaat

verbrokkelt, zijn onaantastbaarheid schendt en breekt
met de gebronste verveling in zijn zelfvoldane trekken.

Zij springt in tijd, in toen zij aankwam in deze stad
voor het eerst de woorden sprekend die tot dan bestonden

in bruingekafte boeken. In een café, op steenworp van de trein,
die haar zuidwaarts zou brengen , sprak zij de man.

Hij had geen neus en zij vroeg naar de neus, in die taal,
in haar onbevangenheid waarmee hij ook antwoordde. Een bom.

Een oorlog. Nog een glas wijn. Het bezit van haar neus leek
in zijn gezelschap een provocatie, misplaatste eigenwijsheid,

Neus of niet-neus. Boeddha schonk nog een glas en verdween zoals zijn neus verdwenen was, plotseling,

in het tumult van de tijd.

 

annemieke schoen 27-2-94

( nu anno 2022 denk ik : “ Nou, nou Schoen: veel woorden. Boeddha zou ook heel tevreden zijn geweest met een haiku.”)

1 Reactie
  1. Wat een mooie tekst, om in te verdwijnen. Heerlijke humor die laatste zin 😉 Vast goed voor een echte glimlach van Boeddha, in plaats van die geoliede.

Geef een reactie